De Witte Herenstraat Haarlem
Waar we de eerste dagen na de brand opgevangen zijn weet ik niet vermoedelijk bij mijn grootouders, vast staat dat we al snel een huis toegewezen kregen.
Van woningnood had toen nog niemand gehoord. Omdat we bij de brand al onze spullen verloren hadden waren we afhankelijk van de liefdadigheid van onze medemensen. Omdat mijn moeder lid was van de kerk, kregen van die zijde adressen waar we kleren en huisraad konden ophalen. De resultaten waren bedroevend.
Op zekere dag had mijn vader een handkar geleend om ergens huisraad op te halen. Samen met mijn moeder ging hij naar het bewuste adres. Wat ze meekregen was in zeer slechte staat, waar een onhandig man als mijn vader geen raad mee wist en hij liep de hele terug weg vanaf Bloemendaal naar de Witte Herenstraat te mopperen en te foeteren op die rijkelui die ons met die wrakke spullen opzadelden.
Toen ze op de Zijlweg aangekomen waren liet mijn moeder vader stoppen, trok een schommelstoel van de handkar ging er midden op de Zijlweg luidkeels zingend in zitten schommelen. Mijn vader is dit nooit meer vergeten, hij had enorme bewondering voor mijn moeder, omdat ze in die beroerde omstandigheden haar goede humeur niet verloor. Uiteindelijk hadden we toch stoelen om op te zitten, bedden om te slapen, kleren om aan te trekken en potten en pannen om te koken.
We hadden een klein beneden huis toegewezen gekregen in de Witte Herenstraat in het centrum van Haarlem. Omdat er naast ons een opslagplaats was hadden we een dubbele, in mijn ogen, enorme achtertuin. We hadden vrij snel weer konijnen. Achter in de tuin had mijn vader een stel hokken gemaakt. Die werden bevolkt door diverse rassen konijnen, waaronder, “Hollandertjes” en Vlaamse reuzen (de 1e klein de 2e groot). Later heeft mijn vader een konijnen burcht gegraven in de achtertuin, een ondergronds gangenstelsel van rioolbuizen en enkele hokken die bovengronds uitkwamen in een grote gazen ren. Daar werden een paar heren en dames konijn in losgelaten, en daarna hopen dat het bij de konijnen af zou zijn. Ons geduld werd aardig op de proef gesteld, niet alleen moesten we afwachten of mijnheer en mevrouw er wel zin in hadden, maar ook omdat de kinderkamer zich ondergronds bevond. We kwamen er pas achter als de jongen bovengronds kwamen. Dat gedoe met al die konijnen, hield in dat ze ook gevoerd moesten worden. Dat gebeurde voor een deel met groenteresten en kliekjes uit de keuken. Voor de rest was ik verantwoordelijk, dat hield in; gras plukken en paardenstekken steken. Dat was minder eenvoudig als het leek.
Het was ten strengste verboden zich op het gras te bevinden. De politie had het ook minder druk dan nu en fietste regelmatig langs, niet ballen, hollen of koppeltjeduikelen op het gras. Laat staan gras snijden. Ik moest erg opletten anders was; “het leg neer die zak” en alle werk tevergeefs.
Gelukkig was de hele familie gek op konijnen, vooral met kerst in de pan. Het koppie was voor mijn moeder, die vond de hersentjes zo lekker.
Ik moest nu naar school, 1e klas basis, een school op christelijke leest op de Krocht, tegenover de Hema. Lezen leren, dat wou ik maar al te graag, voor het overige had ik er al vrij snel genoeg van.
Daar ontmoette ik mijn eerste liefde. Een meisje van zeer goede huize. Ze woonde in een prachtig huis aan de overkant van de Zijlvaart. Ik had haar ook bij ons thuis uitgenodigd. Ze vond het maar klein en armoedig, wat het ook was. Ik herinner me nog goed dat mijn vader, omdat ze haar delicate neusje voor onze woning ophaalde, ons het sprookje voorlas van mannetje en vrouwtje Timpetee. (Die woonden in een ton en zich van ton naar ton wensten.) Dat maakte wel indruk ook al omdat mijn vader deed wat hij het beste kon, voorlezen en voordragen. Soms ging ik naar haar toe om te spelen, speelgoed zat. Ook al omdat we zelf nooit meer het niveau van voor de brand gehaald hebben.
Er kwam een triest einde aan onze relatie. Ze had, voor die tijd uniek, een kinderfietsje en daar kon ze goed mee overweg. Er bleef me weinig over dan achter haar aan hollen. Stoep op, stoep af, straat in, straat uit. Er was in die dagen bijna geen verkeer, toch was er precies één auto te veel. Toen ik op een dag hijgend de hoek om kwam, zag ik nog net hoe ze een deken over haar heen gooiden. Een grote legertruck had haar overreden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb