Oude Weg Haarlem, vliegtuigramp 1940.

We blijven nog even op de Oude Weg.
De volgende onderwerpen vragen nog onze aandacht, vader, moeder, zus, speelgoed en speelkameraadjes. Dit geheel gelardeerd met enige anekdotes.
Mijn zusje, volgens de laatste berichten, toch geboren in het huis aan de Oude Weg. We schelen nog geen jaar, dus kwam ze al snel achter me aan. Ze was goedlachs en wist daar alle ooms en tantes mee voor zich in te nemen. Heel anders dan ik, die eenieder aankeek met een achterdochtige blik van “wat moet je van me”, weer zo’n ome die me zo nodig in de lucht moest gooien, terwijl zij die ellende schaterend onderging. (Volgens mij ben ik in vrije val de baarmoeder binnen gekomen, genoeg hoogteverschil voor mijn hele leven.)
Ze was ten opzichte van mij ook een gretige eter. Ze Heeft nog enige tijd de naam “Hapslik” gehad. Eens na een geweldige zondagse maaltijd bleef ze stokstijf aan tafel zitten en heeft men haar naar bed moeten dragen. Op de vraag of ze nog wat hebben wou, zei ze dat ze nog wel een snoepje lustte. Ik was nogal bewaarderig en mijn moeder heeft mij ook meerdere malen hetzelfde koekje gegeven, in de hoop dat ik het op zou eten (tenzij Giny het gevonden had, dan was het op).
Wanneer mijn moeder naar de keuken ging, dan nam ze Giny mee in een soort kistje dat ze achter zich aan trok. Er zullen wel wieltjes onder gezeten hebben. Die zijn er dan vast niet door mijn vader onder gezet, het was niet zo’n doe-het-zelver. Hij had een speciale manier om een spijker in de muur aan te brengen. Daarvoor gebruikte hij een klein stoffertje. Hij begon dan eerst vreselijk te vloeken, wanneer de spijker daar niet op reageerde, dan begon hij er met de achterkant van het stoffertje op te meppen dan werd het een strijd wie het, het eerste op gaf; de stoffer of de spijker. Wanneer de spijker in de muur zat hing hij voorzichtig het schilderij op. Sloop de kamer uit, ging naar buiten, sloot zo zacht mogelijk de buitendeur en rende de straat uit. Voor hij de hoek bereikt had lag het schilderij weer op de grond.
Voor mijn moeder was dit een vreselijke marteling, ze was van christelijke huize er kwam geen vloek over haar lippen. Integendeel, zij zong psalmen en gezangen, zoals de heer is mijn herder, gij in uw klein hoekje en hijgend hert der jacht ontkomen. Toendertijd vond ik dat verschrikkelijk, later had ik dat nog graag eens gehoord, maar toen had het leven haar de lust tot zingen ontnomen. 
We hadden voor die tijd aardig wat speelgoed, de ooms en tantes brachten wat mee en bovendien kreeg speelgoed ook vaak een tweede kans. Er waren poppen en beren, blokkendozen en houten karretjes. Wat mijn zus en ik een heel leuk speelding vonden, was de oude kinderwagen waar mijn zus in gelegen had. De wielen waren er onderuit gehaald.
Zo konden we daar met ons beiden heerlijk in schommelen.
Uit het feit dat de kinderwagen afgeschreven was kan men concluderen dat ze twee kinderen genoeg vonden. Nu was dat in die tijd minder eenvoudig dan nu. Mijn moeder heeft mij later verteld wat men daarop gevonden had. Ze gebruikten daar voor een klysma spuit, ik had dat geheimzinnige ding wel eens in een kast zien liggen, maar begreep niet waar dat voor diende. Van tevoren kookte mijn vader water en als dat voldoende afgekoeld was, werd daar de schede mee gespoeld. Op een dag was hij vergeten water op te zetten, hij vulde toen de spuit met koud water, mijn moeder was hier niet op voorbereid, maar vertelde mij later dat het een sensationeel gevoel was geweest.
Met speelkameraadjes was het in dat kleine rijtje huisjes droevig gesteld, een paar huizen verderop woonde een meisje, dat een paar jaar ouder was dan ik. Na schooltijd kwam ze wel eens bij ons spelen. In het schuurtje deden we dan allerlei geheimzinnige spelletjes. Een meisje van mijn leeftijd woonde in het huis dat bij de gasfabriek hoorde, mijn moeder bracht me daarnaartoe om te spelen. Ik zag haar helemaal zitten, maar dat kan ook aan die autopet van haar gelegen hebben. Voor het huis langs liep een lange galerij waar je veilig kon steppen. 

 

 

 

Dit is nog een foto waar ze op staat samen met mijn zus en ik.

De gasfabriek, ik ben er als 12 -13-jarige nog eens op excursie geweest. Enorme ovens waar uit antraciet gas gewonnen werd, die in grote cirkelvormige tanks opgeslagen werd. De cokes die over bleef werd weer gebruikt voor de stoomturbines, die gebruikt werden om elektriciteit op te wekken. De elektriciteit fabriek stond a.h.w. gekoppeld aan de gasfabriek. Ik herinner me nog goed het contrast tussen gas en elektra, het ene vuil en het andere brandschoon.
Een tiental jaren later ben ik er weer een keer geweest, het was toen al een hele tijd uit bedrijf. Ik heb er toen workshops Afrikaanse dans en djembé gevolgd.

De gasfabriek was er indirect verantwoordelijk voor dat we moesten verhuizen. In het begin van de oorlog was dat een doelwit voor Engelse bommenwerpers. In de wei voor ons huis stond een batterij afweergeschut. Op een avond was er een aanval van Engelse bommenwerpers. Mijn vader en moeder stonden boven voor het zolderraam naar het spektakel van zoeklichten en afweer geschut te kijken, toen het vliegtuig geraakt werd en naar beneden stortte op onze huisjes. Onmiddellijk holden ze naar onze kamer, rolden ons in dekens en renden de trap af, die inmiddels al brandde. De achterdeur uit, de sloot over en de weide in. Voor ons uit holden nog twee mannen, een vrouw holde erachteraan in de veronderstelling dat haar man erbij was, het waren echter de vliegeniers die zich per parachute gered hadden. Niemand is omgekomen alleen ons vee. We zijn opgevangen door het gezin in de gasfabriek. Niemand heeft iets van waarde weten te redden. We moesten allemaal van hieruit met niets verder.                 

'Oprechte Haarlemsche Courant'


Maak jouw eigen website met JouwWeb